Notities persoon | linnenkoopman in maatschap met zijn broer Jan Broertjen. Zou volgens Herman Jansen gewoond hebben aan het Oosteinde nr.266 (huidige nummering). Bron: maagscheiding Geertje Derks Smit 1766 (archief gemeente Vriezenveen) en ook Ken uw dorp en heb het lief blz. 135,136. Volgens de maagscheidingsakte van Geertje was haar erf gelegen tussen dat van Lucas Harmsen Vik enerzijds en anderzijds Jan Boeschen en Jan Berends Berkhof. Ik heb Berent echter niet kunnen traceren in de boterpachtregisters. Waarschijnlijk deelde Berend de woning met zijn broer Jan Gerritsen Broertjen, die wel in de boterpachtkohieren wordt vermeld. In de hoofdgeldkohieren komen Jan en Berend wel beide voor, bijvoorbeeld in 1737. In alle kohieren en ook bij de volkstelling van 1748 staan ze naast elkaar genoemd.
In het archief van het museum van Vriezenveen zit een rekening gedateerd 15 januari 1737 te Stettin, het is een moeilijk lesbare Duitstalige opsomming van kosten, in totaal 37-10 (guldens of marken?). De naam jan Boeschen duikt in de rekening op. Van hem is bekand dat hij in 1737 in Stettin is overleden op een handelsreis. Op de achterzijde staat een verklaring van Beerent Garissen Broetien die te Vriezenveen op 5 augustus 1737 verklaart dat hem deze rekening is voidaan voor de somma van 78-17-0. De bedragen van de voor- en achterzijde van het document stemmen niet overeen (wellicht toch een Duitse munteenheid aan de voorzijde?). Het lijkt erop dat Jan Boeschen een maatschap dreef met Berend Gerritsen Broertjen ( bron: archief museum Vriezenveen, inv. nr. 1.4 diverse stukken 1726/1809).
In 1737 met de hoofdelijke aanslag wordt "berent brortien" aangeslagen voor 2 personen, en bedraagt de aanslag 1 gulden , dit is 50 cent p.p. (gemiddeld Oosteinde 46 cent p.p.). " Jan Broertien" wordt voor 1 persoon aangeslagen en moet 90 cent betalen, een hoog bedrag. In 1753 is alleen de weduwe "ijan bruetien" te vinden ze wordt aangeslagen voor 3 peronen en moet 1,30 betalen ca. 43 cent p.p.(tegenover gemiddeld 39 cent). In 1760 is dan weer uitsluitend "berent broertijen" vermeld, hij wordt aangeslagen voor 4 personen en moet dan 1 gulden betalen, met deze aanslag van 25 cent p.p. ligt hij behoorlijk onder het dorpsgemiddelde (39 cent). In het register van de 1.000e penning valt het geschat vermogen van de meer welgestelde Vriezenveners af te lezen. Berent had in 1751 een geschat vermogen van 550 gulden. Best wel aardig, maar toch de helft minder dan zijn vader eertijds. Het vermogen lijkt tussen de twee broers (Berent en Jan) opgedeeld te zijn. In het register van 1758 komt Berend niet meer voor wat betekende dat Berend onder de 500 gulden was gekomen. Die werden in dat register niet vermeld.
Berent Gerrits Broertjen is in het jaar 1737 (de maand september of oktober) in de stad Halle en Leipzig samen met Jan Jansen Berkhoff. Ook Henrik Jansen Boeschen en Jan Fredriks Fronten waren in dezelfde periode in die streken, mogelijk betrokken bij dezelfde maatschap. Dit blijkt uit een memorie uit het archief van het hooggericht Almelo. Hierin staat dat Henrik Jansen Boeschen samen met Jan Fronten van een bankier in Halle (Duitsland) enkele honderden guldens geld geleend hadden onder borg van 7 stuks linnen, maar de schuldverklaring zou Henrik Boeschen met een valse naam hebben ondertekend. Jan Jansen Berkhof en Berent Gerrits Broertjen, die dezelfde bankier in Halle bezochten, werd gevraagd of zij de twee ( "een dikke zware man en een klein keerltien met swart haar") kenden en hen werd de valse schuldverklaring getoond, waarop ze ontkennend zouden hebben geantwoord. De man deelde de twee nog mee, jullie zijn het niet, maar ze hadden wel dezelfde spraak. (bron: AHA inv. nr. 2969).
De landerijen van de familie Broertjen, die dus in de boterpachtregisters nog op naam staan van Jan Gerritsen Broertjen, raken vanaf 1755 verdeeld tussen Jan Berents Berkhof en Jan Boeschen, die elk met een dochter van Jan Gerrits Broertjen getrouwd zijn. De familie Broertjen blijft in de persoon van Albert Broertjen nog wel op de oude lokatie wonen, maar wordt in de boterpachtregisters niet meer als eigenaar van landerijen vermeld. Volgens Herman Jansen in Ken uw dorp en heb het lief zouden de landerijen in de familie zijn gekomen via de eerste vrouw van Berend te weten Aeltjen Hendriks. Op grond van de informatie uit het boterpachtregister blijkt het echter anders te liggen, de landerijen komen gewoon uit de eigen familie.
15-04-1741 Bernardus Coster voor zich zelf en voor zijn moeder de weduwe Garrijt Costers Barents soon citeren voor het schoutengericht van Vriezenveen Berent Gerrits Broertjen, vanwege schulden inzake de aankoop d.d. 29-01-1739 en 3-2-1739 geleverd linnen (5 stuks) ten bedrage van 333 gulden ad 15 stuivers, waarvan op 15 september 1739 door Berent Gerrits Broertjen is betaald 245 gulden. resteert nog een schuld van 88 gulden. Berent Gerrits Broertjen meldt dat het hier om een misverstand gaat inzake een eerdere quitantie, waarbij 105 gulden meer in rekening is gebracht als ontvangen en zegt toe het bedrag te willen en zullen betalen. (bron: archief Scha vrv inv.nr. 26 20081230d_052_20081230e_115). Echter op 24 juni 1741 eisen de schuldeisers verpanding van goederen aangezien de schuld dan nog steeds niet betaald is.11 november 1741 blijkt dat een bedrag van 124 guldens nog steeds niet betaald is (op 12 juni 1736 zou een bedrag van 35 guldens betaald zijn, die in aftrek is gebracht).
11-11-1741 Egbert Coster citeert Berent Gerrits Broertjen die op 10 maart 1736 bij hem gekocht heeft 4 stukken wit linnen voor een bedrag van 160 gulden en dat hierop in mindering is gebracht op 12 juni 1736 een bedrag van 35 guldens en 13 stuivers, resteert een schuld vaan 124 gulden en 7 stuivers en intrest over dit bedrag. ( (bron: archief Scha vrv inv.nr. 26 20081230d_052_20081230e_135).
Ook op 11-11-1741 citeert Othmar ten Cate, spreekt de broers Broertjen aan voor 19 stuks geleverde linnen ter waarde van 1500 caroli guldens, waarvan pas 815 was betaald. (Bron Herman Jansen, Ken uw dorp etc. blz. 135). Maar bij deze problemen bleeft het niet. Ook tussen de beide broers ontstonden grote problemen. Eveneens in 1741 klaagde Berend zijn broer Jan aan vanwege een schuld van 130 gulden die deze bij hem uit had staan. Twee jaar later waren deze schulden nog steeds niet voldoen en liet Berend de landerijen van zijn broer Jan veilen. Berend kocht deze landerijen zelf voor 300 gulden (Bron Herman Jansen, Ken uw dorp etc. blz. 262). Berend verbleef ook in de vreemde. Zo was hij in 1737 in Stettin met Gerrit Boesschen. Laatstgenoemde stierf in deze stad en Berend Broertjen betaalde de verpeelg- en begrafenis kosten à raison van 78 gulden en 17 stuivers. deze rekening is bewaard gebleven (Bron Herman Jansen, Ken uw dorp etc. blz. 262).
Wat ik uit de gegevens van de hoofdelijke aanslag in combinatie met de andere gegevens concludeer is dat de handel niet lucratief is geweest voor Berend. Mogelijk dat hij zich later evenals z´n zoon op de turfschipperij heeft toegelegd, een beroep dat toch ook maar een karig bestaan opleverde, terwijl er hard gewerkt moest worden.
Op 28-07-1747 maakt Henrick Harms, de kinderen van zijn schoonzoon, bij zijn [tweede vrouw] Geertje Derks verwekt, genaamd Berent, Derk en Albert tot universeel erfgenaam (bron: schoutambt Vriezenveen inv. nr. 2675).
Volgens Herman Jansen, in ken uw dorp en heb het lief hield Geertje Derksen Smit in 1766 een boedelscheiding met haar 2 zoons Albert en Derk . Ik citeer: "De zoon Albert kreeg het huis en de landerijen in eigendom met de verplichting om zijn moeder en zijn broer, als deze niet trouwde, voor ’den tijt huns levens’ te onderhouden en ’kost, dranken kleederen en al hetgene sij verder van node mochte hebben’ te verschaffen. Verder zou derk, als hij dit verkoos, kunnen eisen dat Albert hem moest geven de stapel- en linnenkiste, de turfschuite en de beste koperen pot. Verder zou de weefkamer en het weefgetouw, zoals hij dat steeds had gebruikt, ter zijner beschikking moeten staan, verder moest aan derk worden toegetsaan uit het scharrebiervat of melkvat te mogen drinken. dat wil zeggen dat hij vrij scharrebier, dat zelf werd gebrouwen en melk mocht drinken." |
|