Notities persoon | Sweeder heeft op de havezathe het Stockelaer gewoond. Rond 1590 moet hij zijn overleden. Zijn erfopvolgers bewonen dan rond 190-1592 de havezathe. Dit zijn zijn zoon Tonnis Funcke ten Stockelaer en schoonzoon Johan van Delden ten Stockelaer. Beiden nemen de toevoeging ten Stockelaer dus op in hun naam.
De borg van Gerdt ten Eshuis (Henrick ten Beverde) wordt in 1592 genoemd als schuldenaar van 20 karoli guldens aan de erven van wijlen Sweeder Funcke ten Stockelaer. De erven zijn vertegenwoordigd door Tonnis Funcke en Johan van Delden. Ook Jan ten Eshuis wordt in deze zaak genoemd. De borg Henrck ten Beverde spreekt vervolgens Gerdt ten Eshuis op deze schuld aan. Gerdt ten Eshuis spreekt hierop Wessel Keppeling aan om te getuigen dat hij voor 3 jaar van de klager (lees Gerdt ten Eshuis) een paard had gekocht voor 14 daalder, welk geld hij beloofd had te betalen aan wijlen Sweeder Funcke, waardoor Gerdt ten Eshuis van de schuld aan Sweeder Funcke zou zijn gekwijt. Dan daagt vervolgens Wessel Keppeling Henrick Gertzen voor het gericht, want hij zou de schuld hebben vereffend door de verkoop van een koe voor 15 daalder, waarvan Henrick had beloofd hiervan 12 daalder met de schuld van Sweeder Funcke te vereffenen. Henrick Gerdes zou deze 12 daalder volgens eigen zeggen daadwerkelijk aan saliger Sweeder Funcken hebben betaald met de vermelding dat het de schuld van Jan ten Eshuijs betrof. Er zou slechts een schuld van 6 stuivers resteren van de oorspronkelijke schuld van Gerdt ten Eshuis die Keppeling nog verschuldigd zou zijn. Keppeling zou de schuldbrief van Gerdt ten Eshuis wel aan Sweeder Stockelaer hebben gevraagd, maar deze zou hebben gezegd dat hij de schuldbrief zo niet bij de hand had en of Keppeling Sweeder niet op z’n woord wilde geloven .(bron: Gerichtsprothocollen Almelo AHA inv. nr. 3140). |
|