|
Geslacht | Man |
Leeftijd | ± 68 jaar | |
Geboren | ± 1620 |
Overleden | ± 1688 | te | Wierden |
|
|
|
|
Kerkelijk huwelijk |
1-8-1675 |
te |
Wierden |
|
met | Geesje Driessen Wilgerink |
| Geboren | ± 1645 |
Notities | Het Wilgerinck is een boereerf te Elsen onder Rijssen. In het verpondingsregister van 1601 is het 6 1/2 mud groot, dat wil zeggen ongeveer 6 1/2 hectare. Het erf is ook belast met een vierde deel van de graanoogst staat er nog bij vermeld. Dat wil zeggen dat het vierde deel van de oogst naar één of andere leenheer ging of de kerk. Het betreft een zogenaamde "garve". (Bron: Verpondingsregister 1601 uitgegeven door de " Oudheidkamer Twente" |
|
|
|
|
Notities persoon | landbouwer op het erve Meijerinck is gelegen in Wierden. Was gezworene van de marke Wierden (1658), kerkmeester (1668). Overleden tussen 20-7-1686 en 15-6-1690.
Bij zijn tweede (?) huwelijk is slechts vermeld dat Albert weduwnaar is, er wordt geen patroniem genoemd en ook niet vermeld van wie hij weduwnaar was. it de taxatielijsten van de horige goederen uit 1662 blijkt dat van erve Meijerinck het huis was afgebrand en de bewoner verpauperd (mogelijk had dit te maken met de godsdienstoorlog die woedde en juist in deze periode in Twente veel onrust gaf). In het vuurstedengeldregister van 1675 is bij Meijerinck vermeld "pauper", daarentegen in het het hoofgeldregister niet. Dit is opmerkelijk omdat hierin de minderbedeelden zeker niet vermeld stonden. Er wonen dan 3 personen ouder dan 16 jaar, inclusief inwonend personeel, als daar al sprake van was. In 1682 worden Albert Meijerinck en Kleine Meijerinck naast elkaar vermeld. Kleine Meijerinck als pauper. In de toelichting staat "sijnde de lijftucht van Albert Meijerinck. Kleine Meijerinck wordt wordt in 1748 genoemd als het negende deel van Meijerink. Zo´n afsplitsing van een negende deel van een groter erf was typerend . Een oude boer ging daar vaak wonen wanneer hij niet meer in staat was het grote erf te bebouwen, maar voor uitsluitend eigen onderhoud ging hij op het kleinere deel wonen dat meestal testamentair aan de oudere bewoner was voorbehouden. (overgenomen uit artikel van B. van Dooren; Gens Nostra juni 1996). |
|