Notities persoon | spinster. Tussen 1652 en 1658 is er juridische procedure tussen de voogden van Ale Egberts (Schulten) en haar zwager Jan Otten c.s.over de nagelaten boedel van haar ouders Egbert Schulten en Grietje Berends. Als voogden van Aele Egberts treden aanvankelijk in deze zaak op Luichen Hendrixen en Luichen Berentsen. Zijn zijn buren van Jan Otten en Aele Egberts. Later treden de heren Reinhardt Götze en Otto Engels als haar voogden op. Zij waren daartoe in 1653 door de Heer van Almelo gemachtigd, nadat eerdergenoemde buurmannen hun voogdijschap hadden neergelegd. Het verhaal van Aele is erg triest. Ongeveer voor 8 jaar (ongedateerd stuk, waarschijnlijk van 1652), was Aele krankzinnig geworden en haar broer had haar in de koestal opgesloten, waar ze naakt was vastgebonden en tot bloedens toe geslagen was met stokken en zwepen, waarvan de littekens aan haar hoofd nog steeds getuigden. Toen Aele weer bij zinnen was gekomen was al haar linnen en lakengoed uit haar kledingkist en wat er verder nog in de kist gezeten had, verdwenen. Broer Geert wordt specifiek genoemd in een mishandelingskwestie die op zeker pinksteravond zou hebben plaatsgevonden. Voor een jaar zouden de twee broers en zuster van Aele gedrieën lootjes hebben getrokken ter verdeling van de ouderlijke boedel. Aele was daarbij buitengesloten. Ook haar kist die ze van haar moeder voor 4 daalder had gekocht en de spinde (=broodkast) was haar afgenomen. Aele was door haar eigen broers jammerlijk misdeeld en bovendien mishandeld. Al op 14 november 1652 werd Joan Otten door de Heer van Almelo verordeneerd Aele Egberts haar legitieme erfdeel te doen toekomen. Jan Otten liet het er echter bij zitten en op 8 februari 1654 werd Jan Otten door de Heer van Almelo gedwongen een boedelscheidingsakte op te maken van alle roerende en onroerende goederen van het sterfhuis, op straffe van 25 goldgulden en 25 mud haver bij nalatigheid. Op 9 maart 1654 was er eindelijk een boedelscheidingsakkoord opgemaakt waaraan Jan Otten zich vervolgens niet hield. Er wordt een inventarisatie opgemaakt (ongedateerd vermoedelijk van 1658) waaruit blijkt dat: 1. de schout [broer Fredrik Egberts Schulten], zaliger broer Geert Egberts en zwager Jan Otten hebben gedurende 9 tot 10 jaren elk jaar een voeder hooi van de woestenakkers gehaald. 2. Aele zou een koe gekregen hebben die 16 jaar oud was; deze is verkocht voor 15 daalder. De schout zou 2 melkkoeien hebben gekregen en Jan Otten een melkkoe en nog een "gusten" beest. 3. de kleding is naar de armen gegaan; het beddegoed is van geringe waarde, ongeveer een gulden. 4. op het vierde verklaart Aele dat ze niet alles "genoten" heeft, behalve een koperen potje dat haar al toekwam en een koperen keteltje waarvoor ze betaald heeft. 5. Aele zou de karne en houten melkbekers gekregen hebben. 6. Aele heeft 3 schepel rogge gekregen en 10 pond boter welke van haar oude koe gekarnd waren en 2 zijden spek waarvan haar 1/4 deel toekwam van de slacht; aan Martens Geurt 1 gulden betaald voor de schenkel (?)............. 7. van de 750 gulden komt Aele volgens haarzelf 200 gulden handgeld toe voor de afgelopen 13 jaren. Op 2 februari 1658 wordt de zaak eindelijk afgehandeld op dwangorder van de heer van Almelo. Jan Otten zou de nalatenschap hebben gekocht volgens : de akkoordbrief van "maegscheidinge van 9 maart 1654". De voogden van Aele, te weten Otto Engels en Reinhardt Götze wordt verzocht dit akkoord uit te voeren, waarna ze van hun voogdijschapsfunctie door de heer van Almelo worden ontslagen (Archief Huize Almelo nr. 3070 en 2963).
Opvallend is dat de Heer van Almelo in 1652 de kosten van Aele vergoed voor haar verdediging door de advocaat Mr. Elias ten bedrage van 62 gulden In de rekeningen van de rentmeester Götze van Huize Almelo (bron: AHA 962 foto 8494).
Frerik Egberts (1657) en Aele Egberts (1657) en Jan Otten (1652) worden alle drie vermeld in verband met het erf van een zekere Henrik Jacobs die aan het Oosteinde in de buurt van het ouderlijk erf van Egbert Berents Schulten en Jan Otten. Mogelijk is Hendrik Jacobs een aangetrouwde oom van hen geweest, of mogelijk een neef.
Aele is niet veel bespaard gebleven. In 1657 brandt haar huis af. Overigens ook het huis van haar zwager Jan Otten en haar broer Geert Egberts branden tegelijkertijd af. Allen krijgen van klooster Sibculo een gift van 15 gulden om hun huis te herbouwen (bron: Statenarchief Overijssel inv. nr. 2029). In 1665 staat de naam van Aele nog wel in het boterpachtregister, maar in 1668 staat bij haar naam de vermelding "nu de kerkmeesters". Dit kan twee dingen betekenen, ofwel Aele was te arm om nog in haar eigen bestaan te voorzien en al haar eigendommen waren daarom in handen gekomen van de kerkmeesters die de gemeentelijke armenzorg bestierden, ofwel ze was overleden en had haar goederen vermaakt aan de armenzorg van Vriezenveen. Immers van haar familie had ze in haar leven weinig positiefs ontvangen, wat was dan logischer, om dat beetje wat ze aan eigendommen had, te vermaken aan de armen van Vriezenveen. |
|