De armenzorg in het kasboek

In het kasboek wordt een apart gedeelte gewijd aan uitgaven op het vlak van de armenzorg. Dit werd dus als een gemeentelijke (en niet alleen een kerkelijke!) taak gezien. Kerkmeesters hadden zelfs specifiek een verantwoordelijkheid op het gebied van de gemeentelijke (lees wereldlijke) armenzorg. De diakenen waren op dit punt hun kerkelijke evenknie. Zoals elders al opgemerkt is de functie van kerkmeester vermoedelijk een soort van dubbel-functie geweest. Zowel een bestuurlijke als een kerkelijke.
En het moet gezegd worden dat de gemeente Vriezenveen talloze armen te hulp schoot. Deze hadden dan vrijwel altijd een soort getuigschrift waarin de aard van de collecte stond. Een getuigschrift van de Heer van Almelo werd omschreven als "met een hand van Zijne Excellentie". Deze leverde, zo kunnen we concluderen uit het kasboek, nog het meeste geld op. Kennelijk was er een gradatie in de getuigschriften. Vaker komt men langs met een zogenaamde "addestatie ". Wie deze verklaringen opstelde is vaak onduidelijk, maar het zullen meestal ongetwijfeld verklaringen van kerkelijke en bestuurlijke overheden zijn geweest. Je krijgt haast de indruk dat dergelijke getuigschriften een heel handeltje geweest moeten zijn. Heel wat huizen blijken in die tijd te zijn verbrand, zeelieden zijn hun boot verloren en velen verkeren in armoe. Daarnaast zien we dat het begrip slaven regelmatig voorkomt. Hier zullen waarschijnlijk landarbeiders mee worden bedoeld die geen have of goed hadden. Daarnaast kloppen ook de religieuze vluchtelingen uit Duitsland niet vergeefs voor een aalmoes aan bij de weduwe scholtinne Kruis.
Een speciale actie op het gebied van de lokale armenzorg met een wat structureler karakter werd richting de zoon van Arend Nip ondernomen. Hem werd een koe geschonken.
Het moet een moeilijke tijd geweest zijn voor de mensen. Dat was ook de reden dat er in plaats van een vierjaarlijkse uitdeling aan de plaatselijke armen een maandelijkse uitdeling van geld (en goederen?) op elke eerste zondag van de maand moesten plaats vinden op order van de Heer van Almelo. (bron: archief Huize Almelo inv.nr. 3518).
deel van het kasboek waarin de zoon van Arent Nip een koe krijgt
De armenjager is de andere kant van de armenzorg. Hoewel de gemeentekas ruimhartig was naar bedelaars, moest voorkomen worden dat ze bleven hangen. De eerste armenjager die bekend is van Vriezenveen werd in 1661 aangesteld op verzoek van de ingezetenen van Vriezenveen die bij de Heer van Almelo hadden geklaagd over landlopers, vagebonden, heidenen en bedelaars die een bedreiging vormden voor de rechten van de lokale arme dorpsbewoners. Het was Gerrit Jansen die werd aangesteld met de "last ende macht sodane lantloopers bedelaers heidens mans ofte vrouwen soldaten sonder passcedul " over te leveren aan het Huize Almelo met de vergoeding van 2 oude schilden per persoon, waarbij alle Vriezenveners de verplichting hadden de armenjager bij te staan in zijn werk. Verder bestond het traktement uit een loon van jaarlijks een spint rogge per 4 akkers, kennelijk door de Vriezenveners zelf op te brengen (ongedateerd stuk 17e eeuws). Dat de armenjager soms wel heel rigoreus te werk ging blijkt uit archiefstukken van Huize Almelo, die verhalen van de armenjager Jan Tonisen, die in 1695 moedwillig een "heijdens vrouwspersoon" in Vriezenveen had doodgeschoten en daarna op de vlucht was geslagen (bron: archief Huize Almelo inv.nr. 2650).
Naast de aanstelling van een armenjager werden er ook andere maatregelen getroffen. Zo verordonneerde de Heer van Almelo in 1710 dat alle nieuwe bewoners in eigen onderhoud moesten kunnen voorzien om zich in Vriezenveen te mogen vestigen. De beoordeling hiervan lag bij de schout en de kerkmeesters. In 1742 en 1743 waren de tijden kennelijk zo bar en de aanspraak op de armenkas zo groot, dat zelfs wettelijke maatregelen werden uitgevaardigd tegen niet-Vriezenveners die met Vriezenveners (in de verordening "inboorlingen" genoemd) trouwden. De eerste zes jaar kwamen dergelijke nieuwkomers niet in aanmerking voor gelden uit de armenkas, evenals trouwens andere nieuwkomers die toestemming hadden gekregen om zich in Vriezenveen te vestigen (Archief Huize Almelo inv. nr. 3519 en 2872). Daarnaast werd verordonneerd dat geboren Vriezenveners die naar elders waren vertrokken na een jaar geen aanspraak meer konden maken op eventuele armenzorg in Vriezenveen mochten ze elders in armoede komen te vervallen.
Met dergelijke protectionistische maatregelen was het niet verwonderlijk dat de Vriezenvener Egbert de Groot zo zijn maatregelen nam voordat hij de grote sprong waagde als timmerman in het Utrechtse Westbroek een bestaan op te bouwen. Hij liet de lokale bestuurders op 7-2-1745 een verklaring ondertekenen die inhield dat, mocht Egbert in Westbroek tot armoede vervallen, "hetgeen de Heere verhoede voor sijn Person" , hij weer terug kon keren naar Vriezenveen en daar aanspraak zou mogen maken op de gelden van de armenzorg. Dit was dus een uitzondering op de algemene regel die stelde dat recht op geld uit de armenkas na een verblijf van langer dan een jaar buiten Vriezenveen niet meer mogelijk was. Egbert verkreeg hiermee een voorkeursbehandeling. Kennelijk was de algemene regel toch iets minder algemeen en werden er soms ook uitzonderingen gemaakt. In elk geval werd deze uitzondering voor Egbert de Groot gemaakt. Je zou kunnen zeggen dat de verklaring een soort sociale verzekering was. Deze toch wel bijzondere akte is ondertekend door:
Joannes Henricus Man, Predik.
Hend. Evertman, karckmeester
Hindrick Bramer, ouderlinck
Jan Smelt, diaken
(bron: akte uit het familiearchief van de familie de Groot)  

© 2006 Erik Berkhof Amsterdam. e-mail: onweersberkhof (at) chello.nl