De kerktoren en de bouwvalligheid ervan is in de Vriezenveense geschiedenis een telkens terugkerend fenomeen. Ook in de herfst van 1739 moest de kerktoren gerepareerd worden, al waren de bedragen die de reparatie toen kostte nog niet erg hoog. De toren stamde uit ongeveer 1640 en was zoals bekend na 1666 van de oude Buterweg naar het Westeinde verplaatst. In 1640 had een zekere Albert Wijllems Leijendecker uit Rijssen de opdracht aanvaard om een toren van zestig voeten (ca. 19 meter) hoog bij de kerk van Vriezenveen aan de Buterenweg neer te zetten. Hout en benodigd ijzerwerk zou door de Vriezenveners geleverd worden, de nagels voor de dakbedekking en de dakbedekking zelf zou door Albert Leijendecker geleverd worden, dit alles voor de som van 600 Karolinger guldens, waarbij drank en eten op kosten van Leijendecker zelf kwamen (bron: Archief Huize Almelo, inv. nr. 3521).
Tenslotte is er de kwestie van het Westerveen. Woest veengebied dat gedeeltelijk aan de Hammers behoorde, maar waar de Hammers te ver gingen in hun ijver het veengebied te cultiveren voor de boekweitteelt. De Vriezenveners waren van mening dat hierbij hun grondgebied door de Hammers was toegeëigend. Deze disputen over grenzen in de woeste gebieden waren geen incident. Ook met Wierden en Geesteren hadden de Vriezenveners dergelijke kwesties gehad. De grens was in deze tijd nog niet overal even duidelijk getrokken. De heer van Almelo moest in zulke zaken uitkomst bieden, het ging immers ook over de grenzen van zijn grondgebied en dus ook de reikwijdte van zijn gezag.
© 2006 Erik Berkhof Amsterdam. e-mail: onweersberkhof (at) chello.nl